<Verzenden (Send)>

Alle instellingen voor de verzending van faxen of gescande originelen worden opgesomd en kort toegelicht.
Sterretjes (*)
Instellingen gemarkeerd met "*1" worden misschien niet weergegeven, afhankelijk van het model dat u gebruikt, opties, of andere instel-items.
Opties die zijn gemarkeerd met "*2" zijn mogelijk niet beschikbaar of verschillen per land of regio.
Instellingen die zijn gemarkeerd met "*3" kunnen niet worden geïmporteerd of geëxporteerd.

<Algemene instellingen (Common Settings)>

Geef de bevestigingsmethode op die wordt gebruikt om tijdens het verzenden van faxen, e-mails, of I-faxen bestemmingen te beperken, of om verzendfouten te vermijden.
<Beperk nieuwe bestemmingen (Restrict New Destinations)>
Selecteer of de faxnummers en e-mail-/I-Faxadressen die kunnen worden opgegeven, alleen bestemmingen mogen zijn die al zijn geregistreerd het Adresboek. Nieuwe bestemmingen die kunnen worden opgegeven, beperken
<Beperk opn. verz. vanuit log (Restrict Resending from Log)>
Geef aan of het is toegestaan een bestemming te selecteren uit de logboeken met verzonden taken. Eerder gebruikte bestemmingen blokkeren
<Bevestigen bij TX-kiescode (Confirm When Coded Dial TX)>
Kies deze optie om in te stellen of de gegevens van een ingevoerde code voor verkort kiezen moeten worden weergegeven als deze wordt geselecteerd als een bestemming. Bestemmingen in het adresboek weergeven
<Bestemming bevest. vóór verz. (Confirm Dest. Before Sending)>
Geef op of het scherm om de bestemming te bevestigen moet worden weergegeven tijdens het verzenden van faxen, e-mails, of I-Faxen. Als <Alleen voor groepsverzending (Only for Sequential Broadcast)> is geselecteerd, verschijnt het bevestigingsscherm uitsluitend als meerdere bestemmingen zijn opgegeven. Bestemmingen controleren tijdens het verzenden van gegevens

<Verzend- en scaninstellingen (Scan and Send Settings)>

U kunt de instellingen voor het verzenden van e-mails of i-Faxen wijzigen en registreren.
<Apparaatnaam registreren (Register Unit Name)>
Registreer de naam van de afzender voor e-mailberichten en I-Faxen. De geregistreerde naam wordt samen met het e-mailadres weergegeven in e-mailberichten. Als u geen naam registreert, wordt alleen het e-mailadres weergegeven.
<E-mailinstellingen (E-Mail Settings)>
Verander de standaard instellingen voor het scannen van originelen die worden verzonden als e-mail.
<Standaardinstellingen wijzigen (E-mail) (Change Default Settings (E-Mail))>
Geef instellingen op voor het scannen‏ van originelen ter verzending als e-mailbericht. De geselecteerde instellingen worden gebruikt als de standaardinstellingen voor het scannen van originelen. De standaard instellingen voor functies wijzigen
<I-faxinstellingen (I-Fax Settings)>
Geef de basisinstellingen op voor het gebruik van het apparaat als I-Faxapparaat.
<Standaardinstellingen wijzigen (I-fax) (Change Default Settings (I-Fax))>
U kunt de standaard instellingen veranderen voor het verzenden van I-Faxen. De geselecteerde instellingen worden gebruikt als de standaardinstellingen voor het scannen van originelen. De standaard instellingen voor functies wijzigen
<TX terminal-ID (TX Terminal ID)>
Informatie zoals de datum en de tijd van verzending en het e-mailadres van het apparaat (informatie van de verzender) kunnen als kopregel aan verzonden documenten worden toegevoegd. Deze informatie vertelt de ontvanger wanneer de I-Fax is verzonden en wie de afzender is. De bediening kan afhankelijk van uw land of regio verschillen.
<Bestandsinstellingen (File Settings)>
Wijzig de gebruikte standaardinstellingen wanneer originele documenten worden opgeslagen in een gedeelde map of op de FTP-server.
<Standaardinstellingen wijzigen (Bestand) (Change Default Settings (File))>
U kunt de standaardinstellingen wijzigen wanneer originele documenten worden opgeslagen in een gedeelde map of op de FTP-server. De geselecteerde instellingen worden gebruikt als de standaardinstellingen voor het scannen van originele documenten.De standaard instellingen voor functies wijzigen

<Faxinstellingen (Fax Settings)> *1

Kies deze optie om de basisinstellingen op te geven voor de faxfunctie van de machine.
<Standaardinstellingen wijzigen (Fax) (Change Default Settings (Fax))>
Geef instellingen op voor het versturen van faxen. De geselecteerde instellingen worden gebruikt als de standaardinstellingen voor het scannen van originelen. De standaard instellingen voor functies wijzigen
<Alarm Handset van haak (Off-Hook Alarm)>
Geef aan of de machine een waarschuwingssignaal moet produceren wanneer de handset van de telefoon niet goed in de houder ligt. U kunt ook het volume van het signaal instellen.
<ECM TX (ECM TX)>
Hiermee kunt u de foutcorrectiemodus (ECM) in- of uitschakelen. ECM controleert op fouten in faxgegevens en corrigeert deze. Als u foutcorrectie wilt toepassen op ontvangen faxen <ECM RX (ECM RX)>.
ECM moet zijn ingeschakeld op de machine en het andere faxapparaat omdat er foutcontroles worden uitgevoerd op zowel het versturende als ontvangende apparaat.
Zelfs als ECM is ingeschakeld, kunnen er fouten optreden als gevolg van de toestand van de telefoonlijn.
Het verwerken van gegevens kan langer duren als ECM is ingeschakeld omdat de foutcontroles en -correcties worden uitgevoerd terwijl de gegevens worden verzonden.
<Stel pauzeduur in (Set Pause Time)>
Als u bijvoorbeeld een telefoongesprek start door "0 - (pauze) - (telefoonnummer)" te kiezen, wordt eerst 0 gekozen en vervolgens wordt een paar seconden later het telefoonnummer gekozen. Als u een internationale fax verzendt, moet u de bestemmingen opgeven door "(internationale toegangscode) - (landnummer) - (netnummer) - (faxnummer)" te kiezen, maar opeenvolgende nummers die worden ingevoerd zonder pauzes, worden mogelijk niet correct herkend. In dit geval probeert u een pauze toe te voegen na de internationale toegangscode of het faxnummer. Als de code of het nummer nog steeds niet correct wordt herkend, probeert u de duur van de pauze te veranderen. Zie stap 4 in Basishandelingen voor het verzenden van faxen als u wilt weten hoe u een pauze invoert.
<Automat. nummerherhaling (Auto Redial)>
Kies deze optie om instellingen op te geven voor automatische nummerherhaling, een functie waarmee een faxnummer na enkele minuten automatisch opnieuw wordt gekozen als de eerste poging is mislukt omdat de lijn bezet is. U kunt opgeven hoe vaak het apparaat het nummer opnieuw kiest en de tijd tussen de pogingen voor nummerherhaling.
<Contr. kiestoon vr verzending (Check Dial Tone Before Send)> *2
Selecteer deze optie om te controleren op een kiestoon voordat een faxnummer wordt gekozen.
<Lijn instellen (Set Line)>
Geef een faxnummer, naam van de eenheid, en type lijn op.
<Telefoonnummer apparaat registreren (Register Unit Telephone Number)>
Hiermee kunt u een faxnummer registreren voor het apparaat. Het faxnummer en de naam van het apparaat registreren
<Apparaatnaam registreren (Register Unit Name)>
Registreer de naam van een bedrijf of persoon (Het faxnummer en de naam van het apparaat registreren). De geregistreerde naam wordt naar de bestemming verzonden als informatie over de afzender (<TX terminal-ID (TX Terminal ID)>).
<Selecteer type lijn (Select Line Type)>
Hiermee selecteert u het type telefoonlijn dat wordt gebruikt voor het verzenden en ontvangen van faxen. De telefoonlijn aansluiten
<Afb draaien vr verz (lange z) (Rotate Img to Send(Long Edge))>
Selecteer of het origineel dat dwars is geplaatst, 90 graden moet worden gedraaid en automatisch verzonden.
<TX-startsnelheid (TX Start Speed)>
Als het even duurt om de originelen te verzenden, bijvoorbeeld vanwege een slechte telefoonverbinding, kunt u de transmissiestartsnelheid stapsgewijs verlagen.
<R-toets instelling (R-Key Setting)>
Als het apparaat via een telefooncentrale met het netwerk is verbonden, moet de toegangsmethode worden ingesteld. Als u de instelling <PBX (PBX)> kiest, wordt de toets <R> weergegeven op het scherm voor basisfuncties voor faxen. Als u een nummer voor het kiezen van een buitenlijn toewijst aan de toets <R>, kunt u eenvoudig een buitenlijn kiezen.
<TX-document archiveren (Archive TX Document)> *3
Behalve de bestemming die wordt opgegeven wanneer de fax wordt verzonden, kunt u opgeven of gefaxte documenten ook worden verstuurd naar een vooraf ingesteld adres waar ze worden opgeslagen en gearchiveerd. Als u wilt annuleren, selecteer dan
<Bevestig ingevoerd faxnummer (Confirm Entered Fax Number)>
Kies deze optie om in te stellen of de gegevens van een ingevoerde code voor verkort kiezen moeten worden weergegeven als deze wordt geselecteerd als een bestemming. Het ingevoerde faxnummer bevestigen
<Toestaan faxstuurprogr. TX (Allow Fax Driver TX)>
Hiermee kunt u het faxen vanaf een computer in- of uitschakelen. Faxen vanaf een computer beperken
<Beperk groepsverzending (Restrict Sequential Broadcast)>
Kies deze optie om groepsverzending al dan niet toe te staan. Dit is een functie waarmee u achter elkaar faxen naar verschillende bestemmingen kunt sturen. Groepsverzending beperken
<TX terminal-ID (TX Terminal ID)>
Kies deze optie om instellingen op te geven voor het toevoegen van gegevens van de afzender aan de koptekst van faxen, zoals het faxnummer en de naam van de machine. De ontvanger kan aan de hand van deze gegevens zien van wie de fax afkomstig is.
<VoIP-comm.snelhd autom. aanp. (Auto Adjust VoIP Comm. Speed)> Versie hoofdcontrollerfirmware: ver. 02.50 of hoger
U kunt nauwkeuriger faxen verzenden en ontvangen wanneer de lijn of andere partij vatbaar voor fouten is.
Als u dit instelt op <Aan (On)>, wordt de communicatiesnelheid beperkt tot <14400 bps> of langzamer in de volgende instellingen, wat het aantal fouten vermindert. Als u dit instelt op <Uit (Off)>, worden de snelheden teruggezet naar hun oorspronkelijke waarden.
 <TX-snelheid (TX Speed)> voor bestemmingen opgeslagen in het adresboekBestemmingen opslaan in het adresboek
 De transmissiesnelheid ingesteld in <TX-startsnelheid (TX Start Speed)><TX-startsnelheid (TX Start Speed)>
 De ontvangstsnelheid ingesteld in <RX-startsnelheid (RX Start Speed)><RX-startsnelheid (RX Start Speed)>
427C-08Y