<Beveiligingsinstellingen (Security Settings)>

Alle instellingen voor de authenticatiefunctie en encryptie worden opgesomd en kort toegelicht.

<Instellingen authenticatie/wachtwoord (Authentication/Password Settings)>

U kunt de beveiliging van de authenticatiefunctie versterken.
<Instellingen authenticatiefunctie (Authentication Function Settings)>
Configureer de beveiligingsfuncties voor de gebruikersauthenticatie.
<Blokkering (Lockout)>
Geef op of een gebruiker die slaagde voor de gebruikersauthenticatie, tijdelijk moet worden verhinderd op het apparaat in te loggen (vergrendeling). Als <Aan (On)> is geselecteerd, geef dan op hoe veel mislukte pogingen zijn toegestaan voordat de vergrendeling wordt ingeschakeld, en ook de tijd totdat de gebruiker weer kan inloggen.
Deze optie wordt niet toegepast voor inloggen met het afdelings-ID.

<Encryptie-instellingen (Encryption Settings)>

Configureer een instelling voor het uitschakelen van een zwakke versleuteling of de sleutel en certificatie met gebruik van een zwakke versleuteling.
427C-099