PP061W

Beschrijving van het tabblad Onderhoud

Op het tabblad Onderhoud (Maintenance) kunt u onderhoudswerkzaamheden uitvoeren aan het apparaat of de instellingen van het apparaat wijzigen.

afbeelding: tabblad Onderhoud
Reiniging (Cleaning)

Hiermee voert u een reiniging van de printkop uit.
Bij het reinigen van de printkop worden de spuitopeningen vrijgemaakt.
Voer deze reiniging uit wanneer de afdruk vaag is of een bepaalde kleur niet wordt afgedrukt, ook al zijn alle inktniveaus hoog genoeg.

Diepte-reiniging (Deep Cleaning)

Hiermee voert u een diepte-reiniging uit.
Voer een diepte-reiniging uit wanneer een probleem met de printkop niet is opgelost nadat u deze tweemaal hebt gereinigd.

Opmerking
  • Bij Diepte-reiniging (Deep Cleaning) wordt meer inkt gebruikt dan bij Reiniging (Cleaning).
    Wanneer u de printkoppen vaak reinigt, zal de inktvoorraad snel slinken. Voer daarom alleen een diepte-reiniging uit wanneer dit noodzakelijk is.

Inktgroep (Ink Group)

Wanneer u klikt op Reiniging (Cleaning) of Diepte-reiniging (Deep Cleaning), wordt het venster Inktgroep (Ink Group) weergegeven.

Hier selecteert u de inktgroep waarvoor u de printkop wilt reinigen.
Klik op Initiële controle-items (Initial Check Items) om de items te bekijken die u moet controleren voordat u een reiniging of diepte-reiniging uitvoert.

Initiële controle-items (Initial Check Items)

Controleer of het apparaat is ingeschakeld en open de klep van het apparaat.
Controleer voor elke inkt de volgende items. Voer daarna zo nodig Controle spuitopening (Nozzle Check) of Reiniging (Cleaning) uit.

  • Controleer de resterende hoeveelheid inkt in de cartridge.

  • Zorg dat u de inktcartridge goed aandrukt totdat u een klik hoort.

  • Als oranje tape is bevestigd op de inktcartridge, verwijdert u deze helemaal.
    Als er tape achterblijft, kan deze de inktuitvoer blokkeren.

  • Controleer of de inktcartridges op de juiste posities zijn geplaatst.

Uitlijning printkop (Print Head Alignment)

Bij het uitlijnen van de printkoppen worden de installatieposities van de printkop gecorrigeerd waardoor kleuren en lijnen beter worden afgedrukt.
Lijn de printkop direct uit nadat u de printkop hebt geplaatst.

Dialoogvenster Uitlijning printkop starten (Start Print Head Alignment)

Wanneer u klikt op Uitlijning printkop (Print Head Alignment), wordt het dialoogvenster Uitlijning printkop starten (Start Print Head Alignment) weergegeven.
In dit dialoogvenster kunt u de bevestigingspositie van de printkop aanpassen of de huidige ingestelde waarde voor de positie van de printkop afdrukken.

Printkop uitlijnen (Align Print Head)

Hiermee lijnt u de printkop uit.
Bij het uitlijnen van de printkoppen worden de installatieposities van de printkop gecorrigeerd waardoor kleuren en lijnen beter worden afgedrukt.
Lijn de printkop direct uit nadat u de printkop hebt geplaatst.

Uitlijningswaarde afdrukken (Print Alignment Value)

Klik op deze knop om de huidige ingestelde waarde voor de positie van de printkop te controleren.
De huidige ingestelde waarde voor de positie van de printkop wordt afgedrukt.

Dialoogvenster Uitlijning printkop (Print Head Alignment)

Als u de positie van de printkop handmatig wilt aanpassen, klikt u op Printkop uitlijnen (Align Print Head) in het dialoogvenster Uitlijning printkop starten (Start Print Head Alignment) en voert u de bewerkingen in de weergegeven berichten uit. Vervolgens wordt het dialoogvenster Uitlijning printkop (Print Head Alignment) weergegeven.
In dit dialoogvenster kunt u het afgedrukte raster controleren en de positie van de printkop aanpassen.

Voorbeeldvenster

Hier wordt het raster van Uitlijning printkop (Print Head Alignment) weergegeven en de positie van het geselecteerde raster gecontroleerd.
U kunt de instelling ook wijzigen door rechtstreeks te klikken op het raster op het scherm.

Selecteer het rasternummer

Vergelijk de afgedrukte aanpassingsrasters en geef het nummer van het raster met de minst zichtbare strepen of horizontale lijnen op in het desbetreffende vakje.

Opmerking
Controle spuitopening (Nozzle Check)

Hiermee drukt u een controleraster voor de spuitopeningen af.
Gebruik deze functie als de afdruk vaag is of een bepaalde kleur niet wordt afgedrukt. Druk een controleraster voor de spuitopeningen en controleer of de printkop correct werkt. Klik op Reiniging (Cleaning) om de printkop te reinigen als de afdruk voor een bepaalde kleur vaag is of als bepaalde delen niet zijn afgedrukt.
Als u een lijst wilt weergeven met items die u moet controleren voordat u het controleraster voor de spuitopeningen afdrukt, klikt u op Initiële controle-items (Initial Check Items).

Controleraster afdrukken (Print Check Pattern)

Met deze functie drukt u een raster af waarmee u kunt controleren of een of meer spuitopeningen verstopt zijn.

Klik op Controleraster afdrukken (Print Check Pattern). Klik in het bevestigingsbericht op OK. Het dialoogvenster Rastercontrole (Pattern Check) wordt weergegeven.

linkerbitmap (goed)

De spuitopeningen van de printkop zijn niet verstopt.

rechterbitmap (slecht)

De spuitopeningen van de printkop zijn mogelijk verstopt.

Afsluiten (Exit)

Hiermee sluit u het dialoogvenster Rastercontrole (Pattern Check) en keert u terug naar het tabblad Onderhoud (Maintenance).

Reiniging (Cleaning)

Hiermee voert u een reiniging van de printkop uit.
Bij het reinigen van de printkop worden de spuitopeningen vrijgemaakt.
Voer een reiniging uit wanneer de afdruk vaag is of als een bepaalde kleur niet wordt afgedrukt, ook al zijn alle inktniveaus hoog genoeg.

Initiële controle-items (Initial Check Items)

Controleer of het apparaat is ingeschakeld en open de klep van het apparaat.
Controleer voor elke inkt de volgende items. Voer daarna zo nodig Controle spuitopening (Nozzle Check) of Reiniging (Cleaning) uit.

  • Controleer de resterende hoeveelheid inkt in de cartridge.

  • Zorg dat u de inktcartridge goed aandrukt totdat u een klik hoort.

  • Als oranje tape is bevestigd op de inktcartridge, verwijdert u deze helemaal.
    Als er tape achterblijft, kan deze de inktuitvoer blokkeren.

  • Controleer of de inktcartridges op de juiste posities zijn geplaatst.

Inktcartridge-instellingen (Ink Cartridge Settings)

Hiermee opent u het Dialoogvenster Inktcartridge-instellingen (Ink Cartridge Settings).
Gebruik deze functie om de FINE-cartridge op te geven die u wilt gebruiken.

Dialoogvenster Inktcartridge-instellingen (Ink Cartridge Settings)

Wanneer u klikt op Inktcartridge-instellingen (Ink Cartridge Settings), wordt het dialoogvenster Inktcartridge-instellingen (Ink Cartridge Settings) weergegeven.
Met deze functie kunt u de meest geschikte FINE-cartridge van de geïnstalleerde cartridges opgeven voor een bepaald doel.
Wanneer een van de FINE-cartridges leegraakt en niet onmiddellijk door een nieuwe kan worden vervangen, kunt u de andere FINE-cartridge opgeven die nog inkt bevat, en verder gaan met afdrukken.

Inktpatroon (Ink Cartridge)

Hiermee kunt u de FINE-cartridge selecteren die u wilt gebruiken om af te drukken.

Alleen kleur (Color Only)

Hiermee wordt alleen de kleuren-FINE-cartridge gebruikt.

Alleen zwart (Black Only)

Hiermee wordt alleen de zwarte FINE-cartridge gebruikt.

Zwart en kleur (Both Black and Color)

Hiermee worden de zwarte en kleuren-FINE-cartridges gebruikt die in het apparaat zijn geïnstalleerd.

Belangrijk
  • Als een andere instelling dan Normaal papier (Plain Paper) of Envelop (Envelope) is geselecteerd bij Mediumtype (Media Type) op het tabblad Afdruk (Main), wordt Alleen zwart (Black Only) uitgeschakeld omdat het apparaat de kleuren-FINE-cartridge gebruikt om documenten af te drukken.

  • Verwijder een niet-gebruikte FINE-cartridge niet. Er kan niet worden afgedrukt als een van de FINE-cartridges is verwijderd.

Reiniging onderste plaat (Bottom Plate Cleaning)

Hiermee voert u een reiniging van de onderste plaat van het apparaat uit.
Voer Reiniging onderste plaat (Bottom Plate Cleaning) uit voordat u dubbelzijdig afdrukt om vegen op de achterzijde van een vel papier te voorkomen.
Voer Reiniging onderste plaat (Bottom Plate Cleaning) ook uit als er inktvegen op een afdruk voorkomen die niet worden veroorzaakt door de afdrukgegevens.

Reiniging rollen (Roller Cleaning)

Hiermee reinigt u de papierinvoerrollen.
Het papier wordt mogelijk niet correct ingevoerd als zich stof heeft gehecht op de papierinvoerrollen. Reinig in dat geval de papierinvoerrollen om het afdrukresultaat te verbeteren.

Printer uit (Power Off)

Hiermee schakelt u de printer uit via het stuurprogramma van het apparaat.
Gebruik deze functie om het apparaat uit te schakelen wanneer u niet op de knop AAN (AAN/UIT) op de printer kunt drukken omdat u geen toegang hebt tot het apparaat.
U moet op de knop AAN (AAN/UIT) op de printer drukken om het apparaat weer in te schakelen nadat u op deze knop hebt gedrukt. Wanneer u deze functie gebruikt, kunt u de printer niet inschakelen vanuit het printerstuurprogramma.

Printer automatisch aan/uit (Auto Power)

Hiermee opent u het Dialoogvenster Printer automatisch aan/uit (Auto Power Settings).
Hier kunt u instellingen opgeven voor het automatisch in- of uitschakelen van het apparaat. Gebruik deze functie als u de instellingen voor automatisch in-/uitschakelen wilt wijzigen.

Opmerking
  • Als het apparaat is uitgeschakeld of als communicatie tussen het apparaat en de computer is uitgeschakeld, kan er een foutbericht verschijnen omdat de computer de apparaatstatus niet kan vaststellen.
    Als dit gebeurt, klikt u op OK om de meest recente instellingen op de computer weer te geven.

Dialoogvenster Printer automatisch aan/uit (Auto Power Settings)

Wanneer u klikt op Printer automatisch aan/uit (Auto Power), wordt het dialoogvenster Printer automatisch aan/uit (Auto Power Settings) weergegeven.
In dit dialoogvenster kunt u de stroomvoorziening van het apparaat beheren vanuit het printerstuurprogramma.

Printer automatisch aan (Auto Power On)

Hier selecteert u de instelling voor automatisch inschakelen.
Kies Uitschakelen (Disable) om te voorkomen dat het apparaat automatisch wordt ingeschakeld wanneer afdrukgegevens naar het apparaat worden gestuurd.
Zorg dat de printer is ingeschakeld en klik daarna op OK om de instellingen van het apparaat te wijzigen.
Kies Inschakelen (Enable) om het apparaat automatisch in te schakelen wanneer afdrukgegevens naar het apparaat worden gestuurd.

Printer automatisch uit (Auto Power Off)

Hier selecteert u de instelling voor automatisch uitschakelen.
Als binnen de opgegeven tijd geen bewerking in het printerstuurprogramma of handeling op het apparaat wordt uitgevoerd, wordt het apparaat uitgeschakeld.

Stille instellingen (Quiet Settings)

Hiermee opent u het Dialoogvenster Stille instellingen (Quiet Settings).
In het dialoogvenster Stille instellingen (Quiet Settings) kunt u een instelling opgeven die ervoor zorgt dat het apparaat minder geluid maakt. Dit is handig als het geluid van het apparaat storend is, bijvoorbeeld wanneer u 's nachts afdrukt. Gebruik deze optie als u de instelling voor de stille modus wilt wijzigen.

Dialoogvenster Stille instellingen (Quiet Settings)

Wanneer u klikt op Stille instellingen (Quiet Settings), wordt het dialoogvenster Stille instellingen (Quiet Settings) weergegeven.
In het dialoogvenster Stille instellingen (Quiet Settings) kunt u een instelling opgeven die ervoor zorgt dat het apparaat minder geluid maakt.
Selecteer deze functie als u wilt dat het apparaat 's nachts of in andere omstandigheden minder geluid maakt.
Wanneer u deze functie selecteert, kan het afdrukken langzamer verlopen.

Stille modus niet gebruiken (Do not use quiet mode)

Selecteer deze optie als u het apparaat wit gebruiken met het normale werkingsvolume.

Stille modus altijd gebruiken (Always use quiet mode)

Selecteer deze optie als u wilt dat het apparaat minder geluid maakt.

Stille modus gebruiken op opgegeven tijden (Use quiet mode during specified hours)

Selecteer deze optie als u wilt dat het apparaat minder geluid maakt op de opgegeven tijden.
Geef de Begintijd (Start time) en de Eindtijd (End time) op van de periode waarin de stille modus actief moet zijn. Als beiden op dezelfde tijd zijn ingesteld, werkt de stille modus niet.

Belangrijk
  • U kunt de stille modus instellen via het bedieningspaneel van het apparaat, het printerstuurprogramma of ScanGear (scannerstuurprogramma).
    Ongeacht hoe u de stille modus instelt, wordt de modus toegepast als u bewerkingen uitvoert vanuit het bedieningspaneel van het apparaat of als u afdrukt of scant vanaf de computer.

  • Als u een tijd opgeeft voor Stille modus gebruiken op opgegeven tijden (Use quiet mode during specified hours), wordt de stille modus niet toegepast op bewerkingen (zoals kopiëren of direct afdrukken) die rechtstreeks vanaf het apparaat worden uitgevoerd.

Aangepaste instellingen (Custom Settings)

Hiermee opent u het Dialoogvenster Aangepaste instellingen (Custom Settings).
Gebruik deze functie om de instellingen van deze printer te wijzigen.

Opmerking
  • Als de printer uit staat of bidirectionele communicatie is uitgeschakeld, kan een bericht verschijnen omdat de computer de printerstatus niet kan vaststellen.
    Als dit gebeurt, klikt u op OK om de meest recente instellingen op de computer weer te geven.

Dialoogvenster Aangepaste instellingen (Custom Settings)

Wanneer u klikt op Aangepaste instellingen (Custom Settings), wordt het dialoogvenster Aangepaste instellingen (Custom Settings) weergegeven.
Indien nodig kunt u schakelen tussen verschillende bedieningsmodi van het apparaat.

Koppen handmatig uitlijnen (Align heads manually)

De functie Uitlijning printkop (Print Head Alignment) op het tabblad Onderhoud (Maintenance) is normaliter ingesteld op automatische uitlijning. U kunt dit echter wijzigen in handmatige uitlijning.
Als u een automatische printkopuitlijning uitvoert en het afdrukresultaat nog steeds niet naar wens is, voert u een handmatige uitlijning van de printkop uit.
Schakel dit selectievakje in om de printkop handmatig uit te lijnen.
Schakel dit selectievakje uit om de printkop automatisch uit te lijnen.

90 graden naar links roteren als afdrukstand [Liggend] is (Rotate 90 degrees left when orientation is [Landscape])

Op het tabblad Pagina-instelling (Page Setup) kunt u de draairichting van de optie Liggend (Landscape) bij Afdrukstand (Orientation) wijzigen.
Als u het document tijdens het afdrukken 90 graden naar links wilt draaien, schakelt u het selectievakje in.
Als u het document tijdens het afdrukken 90 graden naar rechts wilt draaien, schakelt u het selectievakje uit.

Droogtijd inkt (Ink Drying Wait Time)

U kunt ervoor zorgen dat het apparaat enige tijd wacht voordat de volgende pagina wordt afgedrukt. Wanneer u de schuifregelaar naar rechts schuift, is de wachttijd langer en wanneer u de schuifregelaar naar links schuift, is de wachttijd korter.
Als het papier inktvlekken bevat, omdat de volgende pagina wordt uitgeworpen voordat de inkt op de afgedrukte pagina heeft kunnen drogen, verhoogt u de droogtijd voor de inkt.
Wanneer u de droogtijd verlaagt, verloopt het afdrukken sneller.

Afdrukgeschiedenis weergeven (View Print History)

Deze functie start het Canon IJ XPS-afdrukvoorbeeld en geeft de afdrukgeschiedenis weer.

Opmerking
  • U kunt deze functie alleen gebruiken met het XPS-printerstuurprogramma.

Printerstatus weergeven (View Printer Status)

Hiermee start u de Canon IJ-statusmonitor.
Gebruik deze functie als u de printerstatus en de voortgang van een afdruktaak wilt controleren.

Opmerking
  • Als u het XPS-printerstuurprogramma gebruikt, verandert 'Canon IJ-statusmonitor' in 'Canon IJ XPS-statusmonitor'.

Info (About)

Hiermee opent u Dialoogvenster Info (About).
U kunt de versie van het printerstuurprogramma en een copyrightmelding bekijken.
Daarnaast kunt u de gebruikte taal wijzigen.

Dialoogvenster Info (About)

Wanneer u klikt op Info (About), wordt het dialoogvenster Info (About) weergegeven.
In dit dialoogvenster worden de versie, een copyrightmelding en de modulelijst van het printerstuurprogramma weergegeven. U kunt de gebruikte taal selecteren en de taal wijzigen die wordt weergegeven in het eigenschappenvenster.

Modules

Hier worden de modules van het printerstuurprogramma vermeld.

Taal (Language)

Hier geeft u de taal op die u wilt gebruiken in het eigenschappenvenster van het printerstuurprogramma.

Belangrijk
  • Als het lettertype voor de weergave van de gewenste taal niet op uw systeem is geïnstalleerd, worden onjuiste tekens weergegeven.

Functies

De printkoppen reinigen vanaf de computer

De positie van de printkop uitlijnen vanaf de computer

De computer gebruiken om een controleraster voor de spuitopeningen af te drukken

De te gebruiken inktpatroon instellen

De binnenkant van het apparaat reinigen

De papierinvoerrollen reinigen vanaf de computer

De stroomvoorziening van het apparaat beheren

Verwante functies

Het geluidsvolume van het apparaat verlagen

De bedieningsmodus van het apparaat wijzigen

Naar boven