Kan het apparaat tijdens de instelling van het draadloze LAN niet vinden: controle 3
Is het apparaat verbonden met het toegangspunt?
Controleer met het bedieningspaneel van het apparaat of het apparaat verbinding heeft met het toegangspunt.
Selecteer Instellen (Setup) op het HOME-scherm en selecteer vervolgens Apparaatinstellingen (Device settings) > LAN-instellingen (LAN settings) > LAN-instellingen bevestigen (Confirm LAN settings) > Lijst instellingen draadl. LAN (WLAN setting list).
Controleer of Verbinding (Connection) op het aanraakscherm is ingesteld op Actief (Active).
Als Verbinding (Connection) is ingesteld op Inactief (Inactive):
Het apparaat is mogelijk te ver van het toegangspunt geplaatst. Plaats het apparaat tijdelijk in de buurt van het toegangspunt en klik daarna op Opnieuw detecteren (Redetect) in het venster Printerinstellingen controleren (Check Printer Settings).
Wanneer het apparaat wordt gedetecteerd, volgt u de aanwijzingen op het scherm om door te gaan met het instellen van de netwerkcommunicatie.
Als het apparaat niet kan worden gedetecteerd, heeft het apparaat geen verbinding met het toegangspunt. Verbind het apparaat met het toegangspunt.
Klik op Terug naar boven (Back to Top) in het venster Printerinstellingen controleren (Check Printer Settings) om te proberen de netwerkcommunicatie vanaf het begin in te stellen.
Als Verbinding (Connection) is ingesteld op Actief (Active):
Ga naar controle 4.
Kan het apparaat tijdens de instelling van het draadloze LAN niet vinden: controle 4