Voordat u het apparaat met de toegangspuntmodus gebruikt
Als u het apparaat met de toegangspuntmodus wilt gebruiken, moet u eerst de naam van het toegangspunt van het apparaat en de beveiligingsinstelling opgeven.
Instellingsprocedure als u het apparaat met de toegangspuntmodus gebruikt
-
Druk op de knop Instellingen (Setup).
Het scherm Instellingenmenu (Setup menu) wordt weergegeven.
-
Selecteer met de knop de optie Apparaatinstellingen (Device settings) en druk vervolgens op de knop OK.
-
Selecteer met de knop de optie LAN-instellingen (LAN settings) en druk vervolgens op de knop OK.
-
Selecteer Instelling TP-modus (AP mode settings) met de knoppen en druk vervolgens op de knop OK.
Het scherm voor het invoeren van de naam van het toegangspunt (SSID) wordt weergegeven.
-
Voer de naam van het toegangspunt in (maximaal 32 tekens).
Geef de naam van het toegangspunt op als u het apparaat als een toegangspunt gebruikt.
-
Druk op de knop OK om de invoer van de naam te voltooien.
Het scherm voor de selectie van de beveiligingsinstelling wordt weergegeven.
-
Selecteer de beveiligingsinstelling met de knop en druk vervolgens op de knop OK.
- WPA2-PSK (AES)
-
Hiermee geeft u de beveiligingsinstelling op waarmee WPA2-PSK (AES) wordt toegepast. Ga door naar de volgende stap als het scherm voor het opgeven van de wachtwoordzin wordt weergegeven.
- Uitschakelen (Disable)
-
Hiermee voltooit u de instellingen voor het toegangspunt zonder de beveiligingsinstelling op te geven.
-
Voer de wachtwoordzin in (8 tot 10 tekens).
-
Druk op de knop OK om de invoer van de wachtwoordzin te voltooien.
Voor meer informatie over afdrukken of scannen met de toegangspuntmodus:
Beperkingen bij het gebruik van de toegangspuntmodus
Als u het apparaat met de toegangspuntmodus gebruikt, moet u met het volgende rekening houden.
-
Er kunnen maximaal 5 externe apparaten (bijv. smartphone) met het apparaat worden verbonden.
-
Terwijl u het apparaat met de toegangspuntmodus gebruikt, kunt u de volgende bewerkingen niet uitvoeren.
-Bewerkingen waarbij het bedieningspaneel van het apparaat wordt gebruikt (zoals kopiƫren, scannen of een fax verzenden)
-Bewerkingen die noodzakelijk zijn om het apparaat met internet te verbinden
-De netwerkinstellingen van het apparaat wijzigen of de netwerkinstellingen weergeven
-
Als het apparaat een fax ontvangt in de toegangspuntmodus, annuleert het apparaat de toegangspuntmodus automatisch na een bepaalde tijd. Daarna schakelt het apparaat over naar de faxmodus.