naar hoofdtekst gaan

Afdrukken zijn leeg/onscherp of vaag/onjuiste of uitgelopen kleuren/strepen of lijnen

  1. Controle 1 Controleer of de koppelingsknop niet omhoog is getild.

    Duw het sluitklepje van de printkop (A) omhoog om te zorgen dat de printkop correct is geplaatst.

    Duw vervolgens de koppelingsknoppen (B) stevig omlaag.

    Belangrijk

    • Zorg dat het oranje label en de beschermende tape zijn verwijderd wanneer u de printkop plaatst.

    • Wees voorzichtig wanneer u het sluitklepje van de printkop (A) opent. Anders kan er inkt lekken.

  2. Controle 2 Controleer de instellingen voor papier en afdrukkwaliteit.

  3. Controle 3 Zijn de spuitopeningen van de printkop verstopt?

    Druk het controleraster voor de spuitopeningen af en controleer of de inkt normaal wordt geleverd.

    Raadpleeg Als afdrukken vaag of ongelijkmatig zijn voor informatie over het afdrukken van het controleraster voor de spuitopeningen, het reinigen van de printkop en het uitvoeren van een diepte-reiniging van de printkop.

    Bekijk de film
    1. Stap 1 Druk het controleraster voor de spuitopeningen af.

      Controleer het raster na het afdrukken van het controleraster voor spuitopeningen.

      Als het controleraster niet goed is afgedrukt, gaat u naar de volgende stap.

    2. Stap 2 Reinig de printkop.

      Druk na het reinigen van de printkop het controleraster voor spuitopeningen af en controleer het resultaat.

      Als het resultaat hierdoor nog steeds niet is verbeterd, gaat u verder met de volgende stap.

    3. Stap 3 Voer nogmaals een reiniging van de printkop uit.

      Druk na de reiniging van de printkop nogmaals het controleraster voor spuitopeningen af en controleer het resultaat.

      Als het resultaat hierdoor nog steeds niet is verbeterd, gaat u verder met de volgende stap.

    4. Stap 4 Voer een diepte-reiniging van de printkop uit.

      Druk na de diepte-reiniging van de printkop het controleraster voor spuitopeningen af en controleer het resultaat.

      Als dit niet is verbeterd, schakelt u de printer uit, wacht u minstens 24 uur en gaat u dan verder met de volgende stap.

    5. Stap 5 Voer nogmaals een diepte-reiniging van de printkop uit.

      Druk na de nieuwe diepte-reiniging van de printkop het controleraster voor spuitopeningen af en controleer het resultaat.

      Als het resultaat hierdoor nog steeds niet is verbeterd, gaat u verder met de volgende stap.

    6. Stap 6 Voer een inktvervanging uit.

      Druk na het uitvoeren van een inktvervanging het controleraster voor spuitopeningen af en controleer het resultaat.

      Een inktvervanging vraagt veel inkt. Als u vaak een inktvervanging uitvoert, vraagt dat veel inkt. Doe dat daarom alleen als het nodig is.

      Belangrijk

      • Als u een inktvervanging uitvoert wanneer de resterende hoeveelheid inkt onvoldoende is, kan de printer beschadigd raken.

        Controleer het resterende inktniveau van alle kleuren voordat u een inktvervanging uitvoert.

    Als het controleraster voor spuitopeningen ook na het uitvoeren van een inktvervanging niet correct wordt afgedrukt, controleert u de status van de printkop.

  4. Controle 4 Wanneer een inkttank opraakt, vult u de inkttank opnieuw.

    Als het resterende inktniveau zich onder de ondergrenslijn (A) bevindt, vult u de inkttank met de juiste kleur inkt.

    Als u de printer gebruikt totdat de inkttank leeg is, voert u een inktvervanging uit nadat de inkttank opnieuw is gevuld.

    Opmerking

    • De kleur van de afgedrukte afbeelding kan afwijken van de kleur op het scherm vanwege verschillende kleuringsmethoden tussen het scherm en de printer. Ook kunnen kleuren variëren, afhankelijk van de omgeving waarin u het scherm bekijkt en de kleuraanpassing. Om deze redenen is het mogelijk dat het afdrukresultaat niet dezelfde kleur heeft.
  5. Controle 5 Lijn de printkop uit.

    Als de afgedrukte lijnen onjuist uitgelijnd/vervormd zijn of als u niet tevreden bent over de afdrukresultaten, moet u de positie van de printkop aanpassen.

    Bekijk de film

    Opmerking

  6. Controle 6 Als u papier met één bedrukbare zijde gebruikt, moet u de juiste bedrukbare zijde van het papier controleren.

    Als u afdrukt op de verkeerde zijde van dit soort papier, kunnen de afdrukken onduidelijk worden of kan de kwaliteit minder worden.

    Wanneer u papier in de achterste lade plaatst, plaatst u het papier met de afdrukzijde naar boven.

    Raadpleeg de instructiehandleiding bij het papier voor meer informatie over de bedrukbare zijde.